INLEIDING:
Deze verzameling van anekdotes uit mijn oorlogsherinneringen werd oorspronkelijk in het Engels geschreven voor George R. Marshall in Fort Myers, Florida, die ontdekte dat ik in de buurt van Arnhem had gewoond. Hij had het boek "A Bridge too Far" gelezen. Wij kenden elkaar uit een discussielijst over computerprogramma's voor blinden.
In het begin met enige terughoudendheid zond ik hem een serie e-mailtjes met wat anekdotes uit mijn kinderlijke ervaringen uit de oorlog. Beetje bij beetje zijn ze daarna uitgebreid en aangevuld en wat hieronder volgt is het verhaal zoals het uit mijn herinneringen is opgetekend. Heel wat ervaringen zijn ongetwijfeld achterwege gebleven, omdat ik ze me niet herinner, wat voor iemand van boven de tachtig niets bijzonders is, zou ik zeggen.
Bovendien zijn sommige van mijn anekdotes zeker ook gebaseerd op "horen zeggen", wat ik zou hebben kunnen uitbreiden, door mijn broers en zusters en neven en nichten te ondervragen, maar de onderhavige schetsjes geven mijns inziens voldoende weer hoe een kind in de oorlog de gebeurtenissen heeft beleefd.
Voor de Nederlandse bewerking zijn er wat wijzigingen aangebracht, aangezien het voor een Nederlands publiek nu eenmaal niet nodig is uit te leggen dat, bijvoorbeeld, de Waal een brede zijtak is van de Rijn. Bovendien zijn er wat gegevens aan toegevoegd die voor een Amerikaan nu eenmaal geen belang hadden.
Oktober 2013
Henk de Beijer, Aruba.
1.
Ik ben in Nederland geboren en dus heb ik daar ook de oorlog meegemaakt. Op 10 mei 1940 was ik bijna acht jaar oud, maar ik kan mij nog goed herinneren hoe die oude Duitse oorlogsvliegtuigen over kwamen, toen ze ons land aanvielen. In die dagen waren die Messerschmidts en Stukas natuurlijk hyper modern, en voor ons, in ons dorp Gendt aan de Waal, niet ver van de Duitse grens, waren het waarschijnlijk de eerste vliegtuigen die we ooit zagen. In vogelvlucht gezien was de Duitse grens misschien tien kilometer naar het oosten, aan de oostkant van de Waal, terwijl Gendt aan de westkant ligt.
Ik herinner me nog goed dat het een prachtige lentedag was, met een mooie blauwe hemel. Er staat mij zelfs nog bij hoe een boerenknecht op klompen op de Nijmeegsestraat voor ons huis voorbijkwam, die zei: "Ze vlogen me zowat de pet van de kop!" En we hoefden die dag niet naar school, dat weet ik ook nog. De wereld was heel klein voor ons, kinderen en misschien ook wel voor die boerenknecht op klompen. Ik denk dat voor ons ons dorp de wereld was.
Gendt is een heel oud dorp, waar al ten tijde van de Romeinse keizer Claudius een villa stond genaamd "Ganita".
Hoe het ook zij, zelfs wij, kinderen, hadden natuurlijk ook wel een vage notie dat er iets gevaarlijks in de lucht hing. Onze ouders hadden meerdere malen eerder gepraat over de oorlogsdreiging, vooral in 1939, toen, - zoals ik later in mijn geschiedenislessen leerde - de Duitsers Polen binnenvielen. En natuurlijk was daar de valse hoop geweest, die de Britse premier Nevil Chamberlain mee terugbracht van een ontmoeting met Adolf Hitler, waarbij hij trots wapperde met een stuk papier, dat achteraf minder waarde bleek te hebben dan een stuk toiletpapier. Onze ouders hadden daar natuurlijk wel iets over gehoord en hadden bovendien de hoop dat de Duitsers de Nederlandse neutraliteit zouden respecteren, zoals ze ook in de Eerste Wereldoorlog hadden gedaan.
Zondag 17 september 1944 was ook een prachtige en warme zomerdag, zonder ook maar één wolkje aan de blauwe hemel. Die middag bewonderden we de honderden parachutisten die neerdaalden bij Nijmegen, vooral in de Ooipolder, wat wij uitstekend konden zien zittend en staand op het platte dak op de achterkant van ons huis. En we waren uiteraard in jubelstemming, denkend dat we nu gauw zouden worden bevrijd. Helaas liep het heel anders. Die ochtend bombardeerden geallieerde vliegtuigen allerlei plaatsen waarvan waarschijnlijk vermoed werd dat ze gevaarlijk konden zijn, ook in ons dorp, waar een oude steenfabriek die al jaren buiten gebruik was - een veldoven die nog als monument gehandhaafd werd - werd platgebombardeerd. Dat bombardement, het eerste dat in ons dorp plaatsvond, verstoorde ook de Hoogmis in de Katholieke kerk, want toen de kerkgangers de explosies hoorden, sprong iedereen verschrikt overeind en rende de kerk uit, mijn vader en wij inbegrepen. Daarom weet ik nog dat het een zondag was, want in die tijd waren er nog geen weekeind missen op zaterdagavond.
Als ik het heb over "geallieerde" vliegtuigen, gebruik ik feitelijk een term die wij pas na onze bevrijding in 1945 leerden kennen, want praktisch gedurende alle oorlogsjaren hadden wij het over de "Tommies", waarmee we uitsluitend Engelse militairen bedoelden. want we wisten weinig over militairen uit andere landen die ook betrokken waren bij de oorlog tegen de Duitsers. Voor ons was het Engeland dat de Duitse agressie weerstond.
Wat wij toen niet wisten, was dat de slag om Arnhem mislukt was. Het gevolg daarvan was dat onze dorpen oorlogsfront werden, met dagelijks granaatvuur over en weer. Na een week of wat besloten de Duitsers - die natuurlijk meer wisten dan wij - om ons te evacueren. Vlak voor die evacuatie verloren enkele familieleden van ons het leven en werden anderen gewond bij een bombardement. Wij wilden niet weg, want de Tommies zaten maar een paar kilometer van ons vandaan, maar wij wisten niet dat die niet onze richting op zouden komen.
Nadat we uiteindelijk door de Duitsers waren geëvacueerd, kregen we onderdak in een schuur op het steenfabrieksterrein van de Havikkerwaard bij De Steeg, aan de Ijssel, met veertien personen: grootvader en grootmoeder - van moeders kant - een gewonde neef en nicht, vader en moeder en acht kinderen, waarvan de jongste, mijn jongste broertje, net twee jaar was. We hadden de schuur in twee delen gesplitst, één deel om in te slapen, met z'n allen tesamen, veertien personen, en het andere deel als woonkamer. Die winter hebben we veel honger geleden. De laatste twee weken voor onze bevrijding, moesten we ook nog schuilen in de ovens van de steenfabrieken, want de Tommies - zoals wij ze nog steeds noemden - beschoten ons met mortiergranaten van de andere kant van de Ijssel.
Men moet niet vergeten dat de eerste twee jaar van de oorlog alleen Groot Brittannië weerstand bood aan de Duitse strijdkrachten,want de Verenigde Staten kwamen pas in 1942 in actie, nadat de Japanners Pearl Harbor hadden aangevallen op 7 december 1941. Later hoorden we de beroemde woorden van Winston Churchill over de Engelse luchtmacht, de RAF: "Never have so few, done so much for so many!"- nooit deden zo weinigen, zoveel voor zovelen.
We werden bevrijd op 18 april 1945, maar konden nog niet naar huis omdat het gehele gebied bezaaid lag met landmijnen.
Mijns inziens is dit wel voldoende als korte openingsbeschrijving. Ik zou wel een heel boek kunnen schrijven over onze belevenissen, en er zijn er die vinden dat ik dat zou moeten doen, maar de meesten die geboren zijn na de oorlog zouden daar niet zo erg in geïnteresseerd zijn, vermoed ik.
De geschiedenis is inderdaad buitengewoon educatief, iets wat niet wordt beseft door veel hedendaagse jongeren, noch door veel populistische politici. Hoe verder men verwijderd is van de feitelijke gebeurtenissen, hoe meer het zicht erop vertroebeld wordt, vooral voor degenen die ze niet zelf hebben meegemaakt. Zoals enige tijd geleden, tijdens een televisie reportage over de Poolse pantserdivisie die een deel van Zuid Nederland heeft bevrijd, toen de presentatrice zei dat de lokale bevolking uiterst verrast was geweest, want: "ze hadden alleen Canadezen en Amerikanen" verwacht. Met andere woorden, deze jonge vrouw, behoorlijk lang na de oorlog geboren, wist helemaal niet dat wij, in de oorlog, alleen maar aan Engelsen dachten. Kort na de oorlog deed er zelfs een grap de ronde, over een priester die kathechismusles gaf op een school - iets wat toen nog gedaan werd! - en die aan de kinderen vroeg: "Wie heeft ons verlost?" Waarop een kind zijn vinger opstak en zei: "De Engelsen.".
Tussen twee haakjes, bij de slag om Arnhem was ook een Poolse divisie betrokken, zoals we later in onze geschiedenislessen leerden.
Arnhem is ongeveer 18 kilometer over de weg vanaf Gendt en Nijmegen zo'n 11 kilometer. Op de dag dat de geallieerde paratroepers landden - 17 september 1944 - probeerden de Duitsers de brug over de Waal bij Nijmegen op te blazen, maar een stoutmoedige Nijmegenaar slaagde erin de ontstekingskabel naar de explosieven door te snijden. Zijn naam staat me niet meer met zekerheid bij, maar ik meen dat hij Jan van Hoof heette.
Die Waalbrug was in 1940 wel opgeblazen door de Nederlanders, maar gedurende de oorlogsjaren werd hij hersteld. Ik kan me de luchtdruk nog herinneren die door die explosie werd veroorzaakt, want wij kinderen speelden toen buiten.
Gedurende de eerste oorlogsjaren zagen wij weinig Duitsers in onze dorpen. Ik veronderstel dat onze burgemeester zijn instructies kreeg van een of andere duitse instantie, maar als kinderen wisten wij daar uiteraard niets van. Ik betwijfel zelfs of de volwassenen veel notie hadden van wat er allemaal gaande was. Het enige wat me nog wel bijstaat was een Joodse meneer met een gele Davidster op zijn jas, die door de straat liep en een of andere gek die riep: "Geef die jood een stuk spek!". Wat dat betreft, bedenk ik ineens, dat het toch wel verbazingwekkend was, dat zoveel joden gehoor gaven aan het Duitse bevel om een Davidster op hun kleren te dragen, zodat ze van verre herkenbaar waren.
Iets anders wat ik mij herinner uit die beginperiode , was dat onze klasseonderwijzer (tweede klas) door de Duitsers werd gearresteerd, al hadden wij geen idee waarom. En een heel knappe jonge juf kwam voor hem invallen. Gek genoeg, zelfs op mijn achtjarige leeftijd vond ik haar zo mooi, dat ik haar daar nog voor ons zie staan, terwijl ze een of ander sprookje vertelde. Als je het mij vraagt was ik zwaar teleurgesteld toen onze klassemeester terugkwam, met baard en al, die hij blijkbaar tijdens zijn detentie had laten groeien. Maar hij heeft nooit verteld waarom hij was gearresteerd.
Tot D-Day - 6 juni 1944, de geallieerde landing in Normandi ë - ging het leven min of meer gewoon door zoals altijd, tenminste, zeker voor ons kinderen. Maar natuurlijk wisten wij, in onze dorpen, weinig of niets van wat er allemaal gaande was, want radio's waren door de Duitsers verboden en de weinige telefoonlijnen die er geweest waren, waren bijna allemaal afgesloten. Kort na de landing van de paratroepen bij Nijmegen en Arnhem - die "Brug te Ver" over de Rijn - viel ook de elektriciteit uit, al hadden we geen idee waarom. De enige die nog een verborgen radio had, onze buurman de Slager, Wim Geveling, kon hem niet meer gebruiken toen de elektriciteit uitviel. Wim was een gezellige vent, die op een dag dat de 'Moffen' huiszoeking bij hem kwamen doen, de radio in een oude deken onder zijn arm nam en langs de soldaten liep, ze uitscheldend in zijn Gendtse dialect, dat ze toch niet konden verstaan, indachtig zijn adagium dat "als honden blaffen, moet je terugblaffen.".
Vanaf het moment dat we geen stroom meer hadden, zaten we 's avonds ook in de problemen. De paar kaarsen die we nog hadden waren gauw opgebrand en olie voor ouderwetse olielampen - die er wel nog waren - was in geen velden of wegen te krijgen. Maar daar hadden we gauw iets op gevonden. Want, ieder huishouden in nederland had en heeft minstens één fiets, de meeste meer dan een. De fiets was en is nu eenmaal het meest gebruikelijke transportmiddel in Nederland voor korte afstanden. Daarom noemen ze de Nederlanders wel "de Chinezen van Europa". Mijn grootvader fietste nog toen hij al 92 jaar oud was en mijn moeder deed haar boodschappen nog op de fiets tot drie maanden voor ze overleed op 86-jarige leeftijd.
En zo werd er een fiets op een kist gemonteerd zodat het achterwiel vrij bleef boven de grond en wisselden wij elkaar af met trappen om op die manier wat licht te krijgen via de dynamo van de fiets. En natuurlijk hielden wij kinderen wedstrijden in wie het hardst kon trappen om meer licht te maken dan de voorganger.
Boeken als "Een Brug te Ver" vertellen natuurlijk een interessant militair verhaal, maar waar ik over kan vertellen, zijn onze eigen niet-militaire ervaringen. En dan nog gaat het om de herinneringen van een kind, waarin je moeilijk kunt spreken van veel aantoonbare feiten, behalve wat betreft de feiten die we later in onze oorlogsgeschiedenis hebben geleerd. Niet alleen wij, kinderen, wisten nauwelijks wat er gaande was, maar onze ouders wisten het evenmin. De weinige informatie die ze kregen van de slager, die naar de Nederlandse uitzendingen luisterde van de BBC in Londen, genaamd Radio Oranje, waren verre van gedetailleerd. Een van de anekdotes over die uitzendingen was, hoe Koningin Wilhelmina daar soms uitriep: "Sla de mof op z'n kop!"
Een deel van de Nederlandse bevolking was feitelijk nogal kritisch over het feit dat de koninklijke familie naar Engeland was gevlucht, toen de Duitsers Nederland bezetten. Volgens hen hadden ze in het land moeten blijven om samen met het volk de ellende van de bezetting te ervaren. Na de oorlog verdween die kritiek echter volledig, toen bekend werd dat de Belgische koning niet gevlucht was en een marionet was geworden van de Duitse overheersers. Dit is, uiteraard ook informatie die we hebben gekregen na de oorlog.
Een neef van mij - oomzegger - die een vrij groot binnenvaartschip heeften veelvuldig in Duitsland lost en laadt, vertelde mij eens hoe een jonge Duitser hem probeerde te pesten door te zeggen: "Jouw land werd door de Duitsers in drie dagen tijds bezet. Wat voor soldaten waren die Hollanders eigenlijk?" "Vredelievende mensen,"antwoordde mijn neef, "die niet begrepen dat er zulke beestachtige rotzakken waren die hen wilden aanvallen. " en hij voegde eraan toe: "en die rotzakken waren zo onnozel om zich te laten leiden door een mislukkeling van een oostenrijkse behanger." "Ich mag dich nicht." zei de Duitse jongen.
Toen ik volledig blind werd in 1972 had ik in het Amsterdamse Wilhelmina Ziekenhuis een kamer toegewezen gekregen samen met een Duitse boer uit Beieren, die naar Amsterdam was gestuurd voor een oogkasoperatie, nadat hij een ongeluk had gehad op zijn boerderij. Ik zie hem daar nog staan in die ziekenhuiskamer, heel sip kijkend, alsof hij dacht: "Wat moet ik hier in vredesnaam, waar niemand mij verstaat?" Ik had zijn naam op zijn bed gelezen en mij afgevraagd waar hij vandaan zou komen; ik dacht: een Zwitser, of Oostenrijker of Duitse Beier. Dus vroeg ik hem: "Was für Nation sind Sie?" en zijn gezicht klaarde op slag helemaal op en met een brede glimlach zei hij: "Deutscher." Toen hij die avond naar zijn vrouw belde zei hij: "Ich bin Beier und er schreibt sich Beier (Beijer)"
Hij vertelde me dat hij uit de buurt van München kwam, maar toen we elkaar beter hadden leren kennen zei hij dat ze hem in München hadden gezegd dat hij in Nederland maar beter niet kon vertellen dat hij uit een dorp in de buurt van Dachau kwam. Maar hij voegde eraan toe: "aber ich war damals 12 Jahre alt." En toen we hem bezochten in 2001, tijdens een rondtrip door Europa, was hij zo overstuur toen hij mij weer zag na zoveel jaren, dat hij niet eens meer behoorlijk Duits kon spreken, alleen zijn Beierse dialect, waardoor ik af en toe wel moeite had hem te verstaan. Maar toen ik hem vertelde dat we ook een bezoek gingen brengen aan het "KZ-Lager" - het concentratiekamp - zei hij weer: "Ja, damals war ich 12 Jahre alt."
Dat bezoek, aan het concentratiekamp, zullen we nooit vergeten. Het was een afgrijselijke ervaring. En dan te bedenken dat het geen vernietigingskamp was. Pater Titus Brandsma O.P. uit Nijmegen gaf er zijn leven om een vader van een gezin te redden en ook George Maduro uit Curaçao kwam erin om. Madurodam is naar hem vernoemd.
3.
Ik werd geboren met ernstige myopie, dat is bijziendheid als gevolg van te lange ogen, waardoor de netvliezen te strak staan en gemakkelijk los kunnen laten. Dat gebeurde in mijn linker oog toen ik tien jaar oud was, in het begin van 1943, waarschijnlijk door een val op het ijs waar we op aan het glijden waren. Dat was dus midden in de oorlog en in die tijd vereiste de operatie nog dat de patiënt drie weken lang op één oor bleef liggen. Als je dat aan een tienjarig kind opdraagt kun je er donder op zeggen dat het mislukt. Daar kwam nog bij dat de verpleegsters enkele malen de zaal op kwamen rennen om mijn bed bij het raam weg te slepen, omdat er een bombardement gaande was.
Om in het ziekenhuis te komen was een avontuur op zich. Onze huisarts verzocht mijn vader s ochtends om 's avonds, na donker, met mij terug te komen. En toen, daar in de spreekkamer van een dorpsdokter midden in de oorlog, constateerde hij netvliesloslating en begon met zo'n ouderwetse telefoon te rommelen en op de een of andere manier kreeg hij de ooglijderskliniek in Utrecht aan de lijn, die hem vertelde dat ze mij meteen de volgende ochtend naar Utrecht moesten brengen. Hoe dat moest werd er niet bij verteld. Garagehouder Ederveen in onze straat had wel een auto, maar geen druppel benzine. Hij had een zogenaamde 'houtgasgenerator' achter aan zijn oude auto gebouwd. Gek genoeg werkte het ook nog en het vehikel bewoog en bracht ons in Elst, waar een spoorwegstation was en daar klommen we in een ouderwetse trein, met een enorme stoom- en rookwolken uitblazende locomotief ervoor - het eerste apparaat van dat soort dat ik in mijn leven zag - die ons in een paar uur tijds in Utrecht bracht - want hij leek bij iedere boom te moeten stoppen.
Die 'houtgasgeneratoren' werden toentertijdzelfs door de Duitsers gebruikt , en het is eigenlijk nogal vreemd dat ze na de oorlog niet verder ontwikkeld werden. Echter, in onze dagen waarin alternatieve energie zo in opkomst is, bijna zeventig jaar later, is het idee weere teruggekomen in wat nu heet 'biogasgenerarering', wat inhoudt dat er gas wordt gegenereerd door biologisch afval te verhitten. Het schijnt zo te zijn dat als men een vat houtsplinters verhit, dat hout niet gaat branden maar gas produceert dat wel ontbrandt als men het naar de plaats leidt waar men wil dat het ontbrandt en dat is nou precies wat er vandaag de dag gebeurt als een alternatieve bron van energie, waarbij organisch afval wordt gebruikt als grondstof. Zelfs hier, op ons eiland Aruba,heeft het commerciële bedrijf Ecotech een overeenkomst getekend met het Water en Energiebedrijf (WEB), om biogas te leveren.
Hoe het ook zij, ik verloor het gezichtsvermogen in dat linker oog en het andere was een zogenaamd lui oog, officieel bekend als 'amblyopie', zodat ik weliswaar nog kon zien maar niet meer lezen. Daarom werd ik na de oorlog naar het blindeninstituut St. Henricus in Grave gestuurd, waar ik braille leerde lezen en schrijven en met tien vingers op een schrijfmachine tikken en alle andere schoolvakken leerde, met inbegrip van Engels, Frans en Duits. Intussen kon ik geleidelijk aan weer normale gedrukte teksten lezen, al moest ik ze dicht voor mijn gezicht houden. Een oogarts, tegen wie ik dat eens vertelde, omdat hij beweerde dat je een lui oog niet kon verbeteren, zei: "Meneer de Beijer, het is niet Uw oog dat beter geworden is, maar Uw hersenen die hebben geleerd de visuele prikkels beter te intepreteren."
Wat die dorps huisdokter betreft, dokter Burg, heb ik vaak moderne artsen verteld hoe die in die verschrikkelijk moeilijke oorlogsomstandigheden een medische manus-van-alles werd zonder betaling te eisen voor zijn behandelingen. Bijvoorbeeld, die neef van ons, die ik al heb genoemd, kreeg bij het bombardement door een geallieerd vliegtuig op het huis van onze grootouders van moeders kant een bomscherf door de wijs- en middenvinger van zijn rechterhand. Die huisarts amputeerde zijn vingers in de kelder van zijn eigen huis, met een instructieboek op zijn schoot. bij dat bombardement kreeg ons 10-jarige nichtje een scherf in haar rug, die de dokter niet durfde te verwijderen, omdat hij bijna haar long raakte. Ze werden allebei bij ons gebracht, want hun vader en moeder en oudste zus kwamen bij het bombardement om, evenals een buurjongen. Hun moeder, onze tante, was de oudste zus van onze moeder. onze grootouders, van moedeers kant, kwamen ook bij ons. Ze waren in elk geval op wonderbaarlijke wijze gespaard gebleven van lichamelijk letsel, hoewel de bom precies op hun huis viel. De volgende dag werd de helft van alle huizen in die straat - de hoofdstraat van het dorp - vernietigd maar toen zonder lichamelijke slachtoffers, omdat de mensen op tijd naar hun schuilkelders waren gevlucht.
Waarom de geallieerden die bombardementen uitvoerden, hebben we nooit begrepen, maar ik veronderstel dat de piloten in die vliegtuigen in die tijd alleen hun gezichtsvermogen door de voorruiten van hun cockpit ter beschikking hadden, om verkenningen uit te voeren, zodat ze gemakkelijk een situatie verkeerd konden interpreteren. Dat gebeurde in feite ook in Nijmegen op 22 februari 1944, toen een eskader Amerikaanse bommenwerpers de stad al was gepasseerd op weg naar Kleef (althans zo luidt het verhaal), net over de grens, toen de leider van het eskader blijkbaar concludeerde dat hij een fout had gemaakt en dat hij Kleef al was gepasseerd en daarom rechtsomkeer maakte terug naar Nijmegen, waar het bombardement werd uitgevoerd, terwijl daar het sirenesignaal 'veilig' was gegeven en dus iedereen de schuilkelders had verlaten en zich op straat bevond, zodat er veel slachtoffers vielen en het centrum van de stad werd vernietigd. Natuurlijk wisten we toen niet dat het een Amerikaans eskader was. Dat leerden we na de oorlog pas, in onze geschiedenislessen.
Overigens zit er een vreemde discrepantie in deze geschiedenis. Terwijl ze over Nijmegen vlogen, moeten de piloten Kleef hebben kunnen zien liggen, want het ligt vlak over de grens en daar komt nog bij dat Kleef niet, net als Nijmegen aan de zuid-oever van een brede rivier ligt. Daarom veronderstelt men wel, dat het werkelijke doel van het eskader Emmerik was, verder naar het noordoosten, dat ook aan de zuid-oever van een brede rivier ligt - De Rijn - net als Nijmegen aan de zuidkant van de Waal.
Mijn enige oog waar ik nog mee kon zien verloor ik net na mijn veertigste verjaardag. Ik had een staaroperatie ondergaan, wat normaal een fluitje van een cent is, maar in mijn gaval kreeg ik een ernstige infectie, waardoor het oog volledig vertroebelde, zodat ik stil in bed moest blijven liggen, omdat de artsen bang waren voor netvliesloslating. Die netvliesloslating kwam er uiteindelijk inderdaad, toen ik al beter kon zien dan ooit tevoren, en ze was totaal. Ik werd weer geopereerd met de weinig hoopgevende verzuchting: "U hebt toch niets te verliezen." Nou, dat was het dan. Ik verloor het oog helemaal, want er ontstond accute glaucoom in zodat ze het moesten verwijderen.
Toen dat gebeurde werkte ik op de redactie documentatie van de Volkskrant in Amsterdam. Ik publiceerde ook artikelen in die krant en in tijdschriften. In een uitvoerig gesprek met een arbeidsdeskundige van wat toen nog heette de Gemeenschappelijke Medische Dienst (GMD), kreeg ik van hem te horen: "Kijk, meneer de Beijer; een normaal ziende die op z'n veertigste werkloos wordt heeft het heel moeilijk om een nieuwe baan te vinden op zijn eigen niveau en expertise. 'n Veertigjarige blinde heeft minder dan vijf percent kans een werkkring te vinden op zijn kennisniveau." Om die reden besloten mijn Arubaanse vrouw Marina en ik om ons met behoud van mijn arbeidsongeschiktheidsverzekering op Aruba te vestigen en ons daar onder andere in te zetten voor de ontwikkeling van de dienstverlening aan blinden en slechtzienden op het eiland. Mijn vrouw werd, toen we nauwelijks waren aangekomen, al benaderd om weer in het basisonderwijs actief te worden.
4.
Zoals gezegd, nadat de geallieerden bij Nijmegen en Arnhem geland waren op 17 september 1944 in wat ze noemden "Operation Market Garden" zoals we later vernamen, werden onze dorpen frontlijn waar de Duitse en geallieerde strijdkrachten elkaar over en weer bijna aan één stuk door gingen beschieten met granaten. We kregen snel door, zelfs wij kinderen, wanneer zo'n granaat dichtbij of veraf ging vallen. Dat hing af van de fluittoon die ze maakten als ze aan kwamen vliegen. Als de toon hoog was betekende dat: veraf; als het een lage toon was betekende het: dichtbij en plat op de grond vallen! We - dat wil zeggen de volwassenen onder ons - hadden een schuilkelder gegraven voor twee gezinnen in onze achtertuin en zelfs Duitse soldaten hielpen daarbij met adviezen, maar dat waren natuurlijk geen militairen van de 'Waffe SS', maar 'Wehrmacht' soldaten, dat wil zeggen, in meerderheid dienstplichtigen. 'n Nederlandse SS'er kwam in die tijd eens ons erf oplopen en vroeg mijn moeder om hem haar fiets te lenen. Hij zou hem na de middag terugbrengen. Tot vandaag!
'n Andere Wehrmachtsoldaat klopte eens bij ons aan met de vraag of hij zich mocht wassen, want hij had zich in twee weken tijd niet behoorlijk kunnen wassen. Hij zei dat hij niets begreep van de oorlog. "Ich musz Sie totschieszen und Sie müszen mir totschieszen und was haben wir zusammen?" zei hij. Hij was geen jongeman, zoals ik hem mij herinner, terwijl hij mijn moeder bedankte voor haar welwillendheid, toen hij terugging naar zijn post.
Vanaf begin 1944 kwamen er af en toe kolonnes Duitse soldaten langs marcheren die zongen: "Und wir fahren, und wir fahren, und wir fahren ab nach Engeland, Engeland." En dan riepen wij, kinderen, "Plons! Plons!" - of vermoedelijk in ons dialect: "Ploems, ploems!"En dan zongen wij: "Wir versaufen, wir versaufen, wir versaufen vlak voor Engeland, Engeland!", half in het Duits en half in het Nederlands.
We moesten op school Duitse liedjes leren en kregen propagandafilms te zien, die ons helemaal niets zeiden. In tegendeel. We zongen om het hardst protestliederen, vooral gericht tegen Nederlandse collaborateurs. Zoals het volgende:
Op de hoek van de straat, staat 'n farizeeër;
't is geen man; 't is geen vrouw, 't is 'n NSB'er!
Op de hoek van de straat, staat hij daar te venten;
hij verkoopt zijn vaderland, voor vijf losse centen!
De krant van de NSB'ers heette: "Volk en Vaderland".
Een ander populair liedje onder ons, kinderen, was:
A B C D E F G, weg met de moffen en de NSB!
Hoe het verder ging weet ik niet meer.
Een van onze overburen was 'n NSB'er. Voor zover ik weet de enige in ons dorp. Hij had zelfs vrijwillig gediend in het Duitse leger en gevochten aan het Oostfront in Rusland. Op een goeie dag kwam hij bij mijn vader zijn beklag maken omdat wij zijn zoontje gepest hadden, door hem uit te schelden voor de zoon van een landverader. Daarop werd mijn vader erg kwaad en nam een groot risico door te vragen: "en wat zeg jij dan dat hij is?" Dat was natuurlijk heel gevaarlijk, maar gelukkig liet onze NSB overbuur het daarbij. Er waren vermoedelijk wel meer collaborateurs in het dorp, maar wij kinderen kenden ze niet.
Bij tijd en wijle komen er nieuwe herinneringen aan de oorlogstijd in mij naar boven. Een daarvan betreft eigenlijk een heel grappig voorval, althans dat vonden wij. De Duitsers hadden een zoeklichtinstallatie opgesteld op de dijk in de Kommerdijk in Gendt, niet ver van ons vandaan, waarmee ze 's nachts probeerden geallieerde vliegtuigen te vangen in de lichtbundels, om erop te kunnen schieten. Eén keer kregen ze er een te pakken, maar de piloot dook recht omlaag in de lichtbundel met zijn mitrailleurs vol open. En toen konden we de Duitse commandant horen brullen: "Licht aus! ... Licht aus!"
Iets anders was helemaal niet grappig. Na de landing van de geallieerden bij Nijmegen dachten de Duitsers waarschijnlijk ook dat de geallieerden spoedig ook onze dorpen zouden bezetten. Daarom besloten ze de toren van de katholieke kerk aan het begin van de Nijmeegsestraat op te blazen, blijkbaar om te voorkomen dat de dertig meter hoge toren als uitkijk kon worden gebruikt. En dus bliezen ze hem op en lieten hem precies midden in de kerk vallen, want er was zogenaamd geen plaats naar de zijkanten. Het was natuurlijk belachelijk om dat te doen, want, zelfs als de gealliëerden ons dorp hadden bevrijd, wat moesten ze dan met een wachttoren?
Wij kinderen hadden natuurlijk geen enkele notie van wat er gaande was met de joden, en ik betwijfel zelfs of de meeste volwassenen er veel van afwisten, hoewel ik mij herinner dat er een gezin was dat twee vreemde meisjes in huis had, dus ik veronderstel dat het joodse onderduikkinderen waren. Na de bevrijding kwamen we erachter dat er veel joodse kinderen aan de gaskamers waren ontsnapt door ze bij niet-joodse families te laten onderduiken, die ze lieten doorgaan voor eigen kinderen. Ze werden zelfs vaak bekeerd tot het katholicisme of protestantisme.
Na de oorlog was, zoals we weten, de reactie van de meeste Duitsers: "Wir haben es nicht gewust." en voor de meesten was dat waarschijnlijk nog waar ook, hoewel erkend moet worden dat Hitler op min of meer democratische wijze aan de macht kwam en dat de oppositie tegen hem en zijn Nazi partij nogal beperkt bleef. En dan nog even dit: op de gespen van de koppelriemen van de Duitse soldatenstond gegrift: "Gott mit uns".
Een paar weken na de landing van de geallieerde troepen bij Nijmegen en Arnhem, besloten de Duitsers - die natuurlijk meer wisten dan wij - om ons te evacueren en kwamen midden in de nacht om ons onze huizen en schuilkelders uit te jagen, met het bevel de Rijn over te gaan. Sommigen deden dat, maar anderen, zoals wij, deden het niet, in de hoop dat de geallieerden ons spoedig zouden komen bevrijden. En zo verlieten we wel onze huizen en schuilkelders en gingen midden in de nacht naar een steenfabriek aan de Waal, waar we de rest van de nacht doorbrachten in een van de lege ovens, alle heiligen uit de hemel biddend! samen met een heleboel andere mensen, indachtig het gezegde: Nood leert bidden!
Zoals gezegd, hadden we onze grootouders van moeders kant ook bij ons en onze gewonde neef en nicht. Voor zover ik me kan herinneren waren alleen mijn vader en grootvader aanwezig op de begrafenis zonder kerkdienst van onze oom en tante en hun oudste dochter. Een ander triest geval dat we hoorden was dat van een vader in ons dorp die zijn twee kleine dochters zelf moest begraven in zijn eigen tuin.
De volgende ochtend gingen we naar het schip van mijn vader, dat niet ver van de steenfabriek aflag, want hij en zijn broer wiens schip naast het onze lag, wilden proberen om in de nacht naar Nijmegen te drijven. Dat mislukte echter, als gevolg van te veel maanlicht en dus joegen de Duitsers ons de volgende dag ook daar weer weg, met de bewering dat we daar veel te gevaarlijk zaten, wat natuurlijk nog waar was ook. Per slot van rekening was de ruimte waarin we met ons veertienen zaten veel te klein en een granaat op het dak van de roef zou ons allemaal fataal zijn geweest. De Duitsers gaven ons weer het bevel de Rijn over te gaan. Dat deden we weer niet, maar liepen een flinke afstand naar het schip van een andere oom - de oudste broer van mijn vader - om ons daarin schuil te houden. De de Beijers waren al vanaf de eerste helft van de negentiende eeuw zogeheten "Rijnschippers".
Hoe vreemd het ook mag schijnen, het weer was prachtig voor een lange wandeling als deze over een brede zandweg langs de rivier en het staat me nog levendig voor de geest hoe mijn grootmoeder midden op de weg moest neerhurken, geholpen door grootvader, om zich van het overtollige vocht te ontdoen.
Als iemand haar een paar weken eerder zou hebben voorspeld dat ze zoiets zou doen, zou die onherroepelijk een verontwaardigde uitkaffering te incasseren hebben gekregen.
Een ander, nogal gek voorval van die dag, was een man zittend op een door een paard getrokken wagen, boven op een hele vracht huishoudspullen, terwijl hij het hoogste lied zong. Mijn vader en grootvader kenden hem blijkbaar want ze lachten om hem en vroegen hem waar hij heen ging. "Over de Rijn!" zei hij, "zoals de Moffen hebben bevolen! ". De conclusie van de volwassenen onder ons was dat hij alles had gestolen, paard en wagen inkluis.
Vroeg in de avond gingen enkele dappere mannen -mijn vader inbegrepen - het weiland in, in de uiterwaarde in om te zien of daar koeien liepen die ze konden melken. Op een avond kwam hij terug en vertelde dat hij een paar Duitse soldaten had ontmoet die gedeserteerd waren en zich schuil hielden in afwachting van de geallieerde strijdkrachten die het gebied zouden bevrijden. Ik ben bang dat ze nog lang hebben moeten wachten.
Op een avond trok een neef van mijn vader, die een prima zwemmer was, zijn kleren uit, smeerde zich in met vet en dook de rivier in om richting Nijmegen te zwemmen. Nadat we bevrijd waren en weer thuisgekomen hoorden we dat hij inderdaad zijn doel had bereikt.
Een paar dagen later besloten de Duitsers meer drastische maatregelen te nemen om ons kwijt te raken en verzamelden ons in een lange colonne met twee soldaten aan de kop, enkele soldaten opzij om te voorkomen dat we stiekem een zijweg van de dijk af zouden nemen, en twee aan het eind. Voor we vertrokken stonden ze ons toe de weinige bezittingen die we nog hadden bijeen te garen op fietsen en kruiwagens en ik herinner me dat mijn vader te traag was in de ogen van een Duitse SS'r, die hem dreigde "durch die Knochen" te schieten. Toen werd mijn moeder heel erg boos, en aangezien ze vloeiend Duits sprak - ze was in Duitsland geboren waar onze Nederlandse grootouders toen woonden en werkten en daar acht jaar op school gegaan - begon ze de man de huid vol te schelden, waarop hij kennelijk aannam dat ze Duitse was en ogenblikkelijk zijn geweer liet zakken.
De volgende dag, zoals we later hoorden, ontdekten de Duitsers dat er zich nog een klein groepje mensen schuilhield op hetzelfde schip, waarop wij hadden gezeten, en een SS'er dreigde een handgranaat in het ruim te gooien waar ze zich schuil hielden. Daarom kwam een jonge neef van mijn vader naar boven om een loopplank aan wal te schuiven. Toen hij dat gedaan had schoot de SS'er hem door het hoofd.
Ik ben er niet helemaal zeker meer van maar ik geloof dat we ongeveer tien kilometer gelopen hebben over de dijk, waarop een behoorlijke asfaltweg lag, naar waar de Duitsers een militaire veerboot over de Rijn hadden waarmee ze ons naar de overkant brachten, naar Pannerden, waar we midden in de nacht aan ons lot werden overgelaten. Echter, zoals het spreekwoord zegt: "als de nood het hoogst is, is de redding nabij" en die redding kwam in de persoon van een jongeman, die stomverbaasd vroeg: "Waar gaan jullie naar toe op dit onmenselijke uur?" en hij nam ons mee naar zijn boerderij waar grootvader en grootmoeder en onze gewonde neef en nicht een bed kregen om in te slapen. De rest van ons moest natuurlijk op de vloer slapen, maar we kregen ook boterhammen en melk en eieren.
Toen we de volgende ochtend allemaal wakker waren bij die vriendelijke jonge boer, kwam hij weer met brood en melk en eieren op de proppen en na dat ontbijt gingen we onderweg voor een lange voettocht waar mijn vader toe had besloten, naar een steenfabriek aan de Ijssel, waar hij de eigenaar van kende, omdat hij er meerdere malen scheepsladingen zand had geleverd. Het werd een tocht van zo'n dertig kilometer, maar we hadden geluk, want, hoewel het als ik me niet vergis eind september of begin oktober was, was het prachtig zonnig weer; dat herinner ik me nog heel goed.
n bedenk wel: we moeten er heel vreemd hebben uitgezien, met een bejaard echtpaar - onze grootouders van 80 - onze vader en moeder - allebei 44 jaar oud - mijn moeder met mijn broertje van twee jaar op de arm, onze neef van 17, met zijn hand in het verband, door het verlies van twee vingers en die voortdurend pijn had, ons nichtje van 10, met een scherf in haar rug, waarvan ze ook voortdurend pijn had, en mijn broers en zusjes, de oudste, mijn oudere broer, 13 jaar oud. Alles bij elkaar waren we met inbegrip van mijn jongste broertje van 2 vier jongens en drie meisjes. En dan mijn vader met zijn kruiwagen bepakt met de weinige bezittingen die hij nog bij elkaar had weten te scharrelen.
Op een kruispunt kwamen we onze grootvader van vaders kant tegen en een oom, die zeiden naar Zevenaar te gaan, waar onze grootmoeder van vaders kant een paar weken eerder heen was gebracht naar een ziekenhuis. (Tussen twee haakjes, zij was ook al geruime tijd blind.) Mijn vader besloot met hen mee te gaan en wij wachtten tot hij terug zou komen. Dat deed hij ongeveer een uur later, met tranen in de ogen, met de mededeling dat zijn moeder - onze grootmoeder - gestorven en al begraven was.
En zo liepen we maar en liepen we maar en kregen honger en dorst en halverwege de namiddag passeerden we een Duitse post, waarop mijn vader besloot erheen te gaan om te zien of ze iets te eten en drinken voor ons hadden. En wie schetst onze verbazing toen hij terugkwam met zijn armen vol brood en worst.
Tegen de avond, of laat in de namiddag bereikten we de Ijssel en een vriendelijke man met een roeiboot bracht ons in groepjes naar de overkant. Bij de steenfabriek hadden ze op dat moment geen enkele plaats voor ons om te verblijven, en dus lieten ze ons in een van de ovens van de fabriek, die niet in gebruik was, bedekten de bodem met een lag stro, en enkele liefdevolle dorpelingen brachten ons stamppot rode kool, en ik kan iedereen verzekeren dat het zo geweldig smaakte, dat ik het me nu nog herinner, hoewel ik nooit gek was op rode kool. De dorpsgek kwam ook langs om ons uit te lachen maar we waren allemaal doodmoe en vielen snel in slaap in het stro.
De volgende ochtend werd er een kleine schuur leeggemaakt voor ons, als woonruimte, maar het ding was veel te klein en tegen de middag kwamen er twee jonge mannen langs, zoons van de eigenaar van een ander steenfabriekcomplex, die zeiden dat ze een grotere ruimte voor ons hadden om in te wonen en dus gingen we met hen mee en kregen inderdaad een tamelijk grote schuur, in twee delen verdeeld, een om in te slapen, met z'n allen bij elkaar, en de voorste helft als woonkamer, met wat oud meubilair en een heel ouderwetse potkachel om de ruimte warm te houden en om op te koken. Gelukkig lagen de fabrieken stil, maar er waren bergen bruinkool aanwezig en die mochten we gebruiken.
Onze ouders en grootouders, bijgestaan door behulpzame zielen uit de lokale gemeenschap van de Havikkerwaard rond het fabrieksterrein, brachten een groot aantal lage banken bij elkaar waarmee de vloer van het slaapgedeelte van de schuur werd bedekt, om ze vervolgens te bedekken met stro, waarover een groot laken of zeildoek of iets van dien aard kwam te liggen. Waar ze dat allemaal vandaan haalden, evenals dekens en kussens, weet ik niet, maar we kregen zo een redelijke slaapplaats voor ons allemaal samen, met z'n veertienen!
Er was natuurlijk geen badgelegenheid of wc in onze "woning", en ik weet zelfs niet meer of de geïmproviseerde WC buiten er al was toen we aankwamen of dat hij toen hals over kop werd gemaakt. Ik denk het laatste want het was een heel simpel ding gemonteerd op een beerput. In de winter, die snel volgde, was het geen pretje om hem te gebruiken. Daarom vermoed ik dat wij kinderen een geïmproviseerde po in "huis" mochten gebruiken. Voor water waas er buiten een eenvoudige handpomp in de grond, waarmee we emmers konden vullen om mee naar binnen te nemen om ons te wassen en om mee te koken.
We hebben daar acht maanden gewoond, de hongerwinter overleefd en konden na onze bevrijding niet meteen naar huis, omdat het hele gebied bezaaid lag met landmijnen.
Als we het over de oorlog hebben, vraag ik mij vaak af of mensen, die zich bezighouden met zogenaamde oorlogskinderen, werkelijk begrip hebben van hoe kinderen onder dat soort omstandigheden reageren. Ik was, noch ben getraumatiseerd door mijn oorlogservaringen. Kinderen aanvaarden de vreemdste gebeurtenissen als normaal. Ik herinner me hoe ik buiten aan het spelen was op dat fabrieksterrein toen plotseling een geallieerd vliegtuig omlaag dook en met zijn mitrailleur begon te schieten. Vraag me niet waarom. Maar één van de kogels knalde tegen een rail van het fabrieksspoorlijntje, vlak bij me en ik liep er naartoe om de kogel op te rapen. Ik liet 'm meteen weer vallen want hij was erg heet.
Bij een andere gelegenheid had mijn vader een fiets geleend om met mij naar de oogarts te gaan in Velp bij Arnhem en onderweg passeerde ons een vrachtauto vol Duitse soldaten en een geallieerd vliegtuig dook omlaag met zijn mitrailleurs vol open, zodat de kogels ons letterlijk om de oren vlogen en mijn vader van schrik zijn rechterbeen achteruit zwaaide om van de fiets te springen en mij daarbij bijna van de fiets sloeg. Nou ja, we doken de sloot in naast de weg en toen de vrachtauto en het vliegtuig voorbij waren stapten we weer op om onze weg te vervolgen. Op de terugweg kregen we een lekke band en gingen naar een fietsenmaker die we passeerden. Maar de man wilde alleen onze band repareren als we een kilo aardappelen brachten. "Ik wou dat ik ze had, voor mijn eigen gezin." zei mijn vader, zodat de man toch maar over zijn hart streek en onze band repareerde.
In die periode van hongersnood gingen mijn moeder met mijn oudere broer vaak de Ijssel over om bij de boeren aan de overkant om eten te gaan bedelen. Er was altijd wel iemand met een roeiboot om hen over te zetten, vooral omdat de Ijssel daar niet zo breed is. Dikwijls kwamen ze teleurgesteld terug met weinig of niets.
Eén keer, echter, zo herinner ik mij, liep ze een boerderij op waar een groep Duitse militairen net een varken geslacht had. Mijn moeder vroeg in haar perfecte Duits of ze wat vlees kon krijgen, waarop een van de Duitsers zijn bajonet pakte en een groot stuk vlees van het varken afsneed om het haar te geven.
Er waren ook dagen dat vriendelijke boeren haar flessen melk en aardappelen en zo gaven, zodat we weer iets behoorlijks te eten kregen. Iets grappigs dat ik me herinner, is dat wij kinderen om beurten urenlang met een fles melk moesten schudden, totdat er een stukje boter in ontstond dat mijn moeder kon gebruiken bij het koken. Daarna moesten wij, kinderen, de karnemelk opdrinken, waar ik persoonblijk een hekel aan had, vanwege de smaak.
Die winter werd mijn vader voor de eerste en enige keer in zijn leven een dief. Hij was naar een boerderij geweest met een groot veld vol met allerlei koolsoorten en vroeg om er wat te kopen. Maar de boer weigerde, omdat volgens hem geld geen waarde meer had. En dus ging mijn vader 's avonds, na donker, terug naar het veld om er een aantal kolen af te snijden. Op dat moment kwam er een andere man het veld oplopen en vroeg mijn vader hem wat van de kolen te verkopen. "Snij maar af," adviseerde mijn vader, "zoveel als je wilt.", waarop de mand hem een sigaar gaf. Waar hij die vandaan had, mag Joost weten, want onze grootvader, die aan zijn pijp verslaafd was, kon geen tabak meer krijgen en stopte gedroogde eikenbladeren in zijn pijp, daarmee een afgrijselijke stank veroorzakend. Daarom gaf mijn vader, die wel van sigaren hield, hem aan grootvader, die hem onmiddellijk in zijn pijp verkruimelde.
en week later stond het hele veld vol koolsoorten onder water, want de rivier was zodanig gestegen, dat de lager gelegen gedeelten overstroomden - iets wat 's winters vaak gebeurt - en wij eilandbewoners werden.
De mensen noemden ons vluchtelingen, maar wij wilden geen 'vluchtelingen' heten, want wij vluchtten niet, maar werden weggejaagd, zoals wij het zagen. De Duitsers noemden het 'evacuatie' maar zoals ik al zei, wij wilden niet geëvacueerd worden. Ik kan heel goed begrijpen dat mensen in gevarenzones weigeren weg te gaan, terwijl iedereen met gezond verstand zegt dat ze moeten vluchten.
Op 'n goeie dag, zo herinner ik mij, of liever herinner me hoe onze ouders het vertelden, was er een razzia, waarin de Duitsers mannen die konden werken ronselden om een soort dwangarbeid te verrichten. Bij die gelegenheid had mijn vader zich verstopt in een hooimijt. Na een uur of zo, veronderstelde hij dat het wel veilig zou zijn en kwam uit de hooimijt te voorschijn en liep recht in de armen van een Duitse militair. De man vroeg hem naar zijn papieren, die hij niet bij zich had, en dus probeerde hij in zijn gebrekkige Duits uit te leggen waar hij woonde, tot de Duitser ineens uitriep: "A! Bei die deutsche Frau!". "Meine Frau." zei vader en hij kon gaan waar hij wilde. Die Duitser was inderdaad in onze schuurwoning geweest en er behoorlijk lang gebleven om met mijn moeder te praten, in de overtuiging dat ze een Duitse was. Men moet niet vergeten dat die soldaten bijna geen contact hadden met Duitse vrouwen en meisjes, want in die tijd waren vrouwen en meisjes nog niet opgenomen in de strijdkrachten.
Er was ook een geëvacueerde arts op de Havikkerwaard maar hij had niets om patiënten te helpen. Toen een moeder bij hem kwam met haar dochtertje, en hij constateerde dat ze aan bloedarmoede (anemie) leed, raadde hij de moeder aan aardappelen goed te wassen, zonder ze eerst te schillen, vervolgens ze te schillen en haar dochtertje de rauwe schillen te laten opeten. (Op dat moment waren er nog aardappelen te krijgen.) Mijn kleine zusje brak haar pols en de dokter zette hem met kleine stokjes.
Het kerstfeest toen was er een dat we niet makkelijk zullen vergeten. De eerste kerstmis zonder kerk, zonder priester, zonder kerstbomen, zonder ook maar iets om de dagen een wat feestelijk tintje te geven. In tegendeel. We zatten midden in de hongerwinter van 1944, waarvan de meesten veronderstellen dat die alleen in de randstad plaats had, maar wij, in het oosten van het land, hebben er ook vreselijk onder geleden. Een op zich grappige gebeurtenis die mij nog bijstaat was op vijf of zes december, met Sinterklaas. Ik was bij het water dat een groot gedeelte van het gebied had overstroomd, toen er plotseling een wagentje aankwam met een paard ervoor en Sinterklaas aan de teugels, met naast zich Zwarte Piet, die een papieren zak met een boterham erin naar mij toegooide. Natuurlijk raapte ik die op en rende ermee naar huis, waar mijn moeder, die inmiddels ook erg mager was geworden, het grootste stuk ervan aan mijn 17-jarige neef gaf, die begon te geeuwen toen hij het zag. Moeder veronderstelde dat het de twee zoons van de fabriekseigenaars waren geweest.
De dochter van die familie, Elfie, nam mij onder haar hoede, waarschijnlijk vanwege mijn visuele handicap. Ze nam me verschillende keren mee naar huis om mij te helpen bij het maken van een kersstalletje van karton, om in onze schuurwoning te zetten. Toen we uiteindelijk naar huis gingen kregen we een schilderij van haar dat ze zelf gemaakt had getiteld: "De ondergang van Pompeï."
Niettemin had een groepje mensen een schuurtje ingericht om als kerkje te dienen, en zonder priester baden en zongen we onze kerstliedjes, alle heiligen in de hemel aanroepend om haast te maken met onze bevrijding. Twee jonge dames namen het op zich om ons kinderen de katholieke kategismus bij te brengen en omdat ik niet kon lezen moest mijn oudere broer de antwoorden voor mij oplezen zodat ik ze uit het hoofd kon leren. En dat deed ik dus en de jonge dames prezen me, omdat ik alle antwoorden goed had. God verhoede dat ze nu opnieuw zouden komen opdagen om de vragen weer te stellen, want dan zou ik niet verder komen dan de eerste twee.
Begin 1945 voorspelde tante Kaat - zoals wij een oudere dame noemden, die zich over het terrein voortbewoog in een ouderwetse rolstoel, en die, zoals ze zelf beweerde helderziende was - dat we op 18 april zouden worden bevrijd. Daarvoor, zo beweerde ze, zouden we nog een hoop vreemde gezichten zien. Ze zei dat we op de ochtend van 18 april niets anders zouden horen dan biddende mensen en later op de dag zouden er hoornblazende engelen komen opdagen. Die engelen bleven echter uit, of 't zou moeten zijn dat ze de geallieerde soldaten voor engelen had aangezien, maar die bliezen niet op hoorns. De "vreemde gezichten" kwamen inderdaad langs, gedurende een week of zo, bestaande uit Mongoolse dwangarbeiders, die de Ijssel overgebracht werden om ergens anders heen te marcheren.
Ze vertelde ons, dat ze als kind op school eens tegen een ander kind had gezegd: "morgen ga jij dood."en dat kind kreeg de volgende dag inderdaad een ongeluk en stierf. Haar vader was toen heel boos op haar geworden, had haar een flink pak voor de broek gegeven en had haar verboden ooit nog eens zulke dingen te zeggen, ook al wist ze dat ze wel waar waren.
In februari of zo was het water gezakt zodat we weer naar andere plaatsen konden gaan over de weg en dat hield in dat onze ergste hongerperiode voorbij was, hoewel, wat we te eten konden krijgen was maar weinig en niet veel soeps.
Het was ongeveer begin april dat de Tommies - zo dachten wij nog steeds - de andere kant van de rivier bereikten en onze kant met mortiergranaten gingen bestoken, zodat we weer moesten gaan schuilen in de ovens van de steenfabrieken, die muren hadden van meer dan een meter dik. Op een avond, toen het granaatvuur gestopt was, kwamen Duitse soldaten ons waarschuwen dat we maar beter voor de nacht naar het nabijgelegen ander dorp konden gaan, omdat hun commandant had besloten de hoge fabrieksschoorstenen op te blazen. Maar minder dan een half uur later, toen we net zo'n beetje klaar waren om te vertrekken, kwamen twee soldaten terug om ons - d.w.z. onze moeder, van wie ze dachten dat ze een Duitse was - te vertellen dat we konden blijven, omdat de commandant had besloten zijn plan niet uit te voeren, waarop mijn vader en grootvader rond gingen om iedereen te vertellen dat ze niet weg hoefden.
En, zoals ik al zei, Tante Kaat had voorspeld dat we op de ochtend van de 18de april niets anders zouden horen dan biddende mensen. Dat was zo ongeveer precies wat er gebeurde. Op de avond van de 17de gaven de Duitsers ons opdracht onze bezittingen bij elkaar te pakken en de plaats te verlaten, maar een paar mannen kwamen iedereen waarschuwen om te blijven waar we waren omdat de Duitsers zelf hun spullen bij elkaar aan het pakken waren. En zo hoorde je inderdaad de volgende ochtend in die fabrieksovens vol vlooien, luizen en wat al niet, alleen maar mensen bidden. De meesten waren katholiek, dus werd de ene rozenkrans na de andere hardop gebeden. Tegen negen uur gingen een paar dappere jongens naar buiten en kwamen terug met de mededeling dat de Duitsers weg waren. En enkelen van hen roeide de Ijssel over om het ook aan de Tommies te vertellen. Ik heb geen idee of het inderdaad Engelsen waren of Amerikanen of Canadezen, maar onze dappere jongens waren net op tijd om te voorkomen dat ze weer met hun granaatvuur gingen starten.
Gelukkig hadden de Duitsers de afrastering om hun mijnenvelden niet weggehaald. En zo gingen, na een week of zo, enkele andere dappere mannen met lange stokken met lange pinnen eraan de mijnenvelden in om de dingen te verwijderen. Het waren heel eenvoudige mijnen, gemaakt van vierkante houten dozen met een gat voorin waar een detonator in werd gestoken waarvan het uiteinde in een blok trotyl (of zoiets) stak. In de deksel zat een gleuf die over de detonator heen ging, met de zijkanten rustend op twee vleugeltjes van een pennetje in de detonator. Als iemand erop trapte werd dus het pennetje uit de detonator gedrukt en ontplofte het ding.
Echter, voordat het groepje vrijwillige mijnopruimers met zijn werk was begonnen, wilde een domme boer gaan kijken hoe zijn land de winteroverstromingen was doorgekomen. Hij kwam niet verder dan tien meter, toen hij lag te krijsen en een paar mannen ergens een lang touw vandaan hadden gehaald dat ze naar hem toesmeten om hem terug te trekken, waar de dokter, die inmiddels ook was gearriveerd, vaststelde dat hij zijn rechterbeen kwijt was.
7.
Mijn vorige relaas werd beëindigd met onze nogal prozaïsche bevrijding. Dat betekende echter niet dat we naar huis konden. Het duurde nog enkele weken voor mijn vader toestemming kreeg om te gaan kijken. Dat nam uiteraard ook enkele dagen in beslag, want hij had geen ander vervoermiddel dan zijn twee benen. Toen hij terugkwam vertelde hij dat het huis zwaar beschadigd was en dat we nog niet naar huis mochten, omdat het voorlopige bestuur bezig was de mijnenvelden op te ruimen. En het waren duidelijk niet van die eenvoudige mijntjes zoals in ons evacuatiegebied.
Ondertussen gebruikten de Duitsers nog steeds sommige van hun krankzinnige wapentuig, zoals de V2's, de voorloper van de moderne kruisraketten. Ze waren alleen niet in staat om ze op een bepaald doel te richten, zodat, als we er een hoorden aankomen, wij in spanning luisterden of de motoren zouden afslaan, want dan vielen ze. Er kwam er een neer op ongeveer een kilometer van ons vandaan, die een groot gat veroorzaakte in een boerenakker.
De V1's - de voorlopers van de moderne ballistische raketten - bereikten Engeland wel, maar aangezien ze weinig of geen mogelijkheid hadden om ze naar een bepaalde plaats te sturen, veroorzaakten de meesten ook weinig schade. En zoals bekend, rukten de Amerikanen met grote haast op naar Peenemünde - waar deze raketten werden gebouwd en waarvandaan ze werden gelanceerd - om Wernher von Braun en zijn mannen op te pakken en rechtstreeks naar de Verenigde Staten te vliegen, om ze daar hun speelgoed verder te laten ontwikkelen. Het echte doel van Wernher von Braun was immers de ruimtevaart.
Ondertussen adviseerde de dokter op de Havikkerwaard mijn neef, die voortdurend pijn had aan zijn afgezette vingers, om de medische dienst van de geallieerden te raadplegen. Als ik me goed herinner wat ik toen gehoord heb, was het een Amerikaanse militaire arts die hem van zijn pijn heeft afgeholpen. Daarna ging hij naar het eerste het beste Nederlandse militaire contingent dat in dat gebied verscheen, om in dienst te komen. "Geen probleem," zei de commandant. "Als je moet schieten doe je het maar met je linkerarm." Hij werd militair vrachtwagenchauffeur en vertrok al gauw naar Nederlands Oost-Indië - tegenwoordig Indonesië.
'n Maand of zo later, organiseerde mijn vader bij een boer aan de overkant van de Ijssel een paard en wagen die we vollaadden met de weinige bezittingen die wij tijdens onze evacuatieperiode hadden verzameld, en die toch wel enkele roeibootladingen over de Ijssel vereisten, en zo gingen we naar huis, Bovenop onze bezittingen op de wagen zittend en zingend van blijdschap. De pont in Pannerden was al weere in bedrijf en na een lange rijtoer arriveerden we tegen de avond thuis ...
Het huis was zwaar beschadigd. Het had twee grote granaatgaten in het dak, die mijn vader had afgedekt met grote stukken zeildoek. Alle ramen waren kapot en de binnendeuren waren door de militaire bewoners gebruikt om achter in de tuin een provisorische WC te maken, omdat blijkbaar de beerput vol was. We veronderstelden dat het geallieerde militairen waren geweest, want in de kelder stond een groot bed, en een geweer met ammunitie die beslist niet Duits waren.
Voor we geëvacueerd werden, had Grootvader een zak vol gouden munten in de schuur achter aan het huis gegooid. Het eerste wat hij deed na aankomst thuis was in de schuur gaan kijken en triomfantelijk kwam hij terug met zijn zak gouden munten in de hand.
Het schip van vader was gezonken; we veronderstellen dat de Duitsers een gat hadden geblazen in het ruim, zodat hij het niet kon gebruiken, hoewel er een groot gebrek was aan transportmiddelen, maar dat moest dan wachten tot het gelicht en hersteld was. Uit andere delen van Nederland arriveerden vrachtauto's vol hulpgoederen, (overigens ook met een hoop rommel, moet gezegd worden) zodat we na een paar weken niet meer op de grond hoefden te slapen en zitten te eten en drinken. Het is echt niet de bedoeling om kritiek te hebben op mensen die hulp bieden aan mensen in nood, maar het is gewoon waar dat onder alle uiterst nuttige goederen die uit andere delen van Nederland werden aangevoerd, ook 'n hoop rommel zat en 'n hoop dingen die niemand nodig had, zoals kitsch schilderijen. Zoveel zelfs, dat de lokale autoriteiten een loterij zonder nieten organiseerden voor alles wat overgebleven was, zodat iedereen, met inbegrip van de kinderen, iets won, ik ook, voor de eerste en enige keer in mijn leven. Ik herinner me dat ik een raar schilderij won, van een wolk met een lichtende rand, geschilderd op fluweel, en de spreuk erbij: "Achter de wolken schijnt altijd de zon.". Ik weet niet waar het gebleven is. Het schilderij van Elfie Jurgens is wel nog in de familie, bij mijn jongste broer Paul in Haarlem.
Het hele dorp was zwaar beschadigd, vermoedelijk omdat het gedurende vele maanden frontlijn was gebleven. Het moest helemaal heropgebouwd worden en veel woningen waren zo zwaar beschadigd dat ze moesten worden gesloopt. Eigenlijk wilde het voorlopig gemeentebestuur ook ons huis afbreken, maar vader stond erop dat het gerepareerd zou worden. Het staat er nog en HET IS NU EIGENDOM VAN een van mijn broers, DIE het, met ons aller instemming, van onze moeder gekocht heeft.
Feitelijk is het echt een wonder dat er geen ernstige rampen zijn gebeurd na onze terugkeer thuis, want het lag er vol landmijnen en ander achtergelaten oorlogstuig. Zo vonden wij, kinderen, op een dag een hele hoop mortiergranaten en in onze kinderlijke logica beslisten wij dat die dingen gevaarlijk waren, zodat we ze maar beter konden opruimen, door ze in een diep baggergat niet ver achter ons huis te gooien. Daar liggen ze vermoedelijk nog, hoewel dat gat is gedempt. De steenfabrieken baggerden klei uit dat gat voor de productie van hun bakstenen.
Wij gebruikten het in die tijd ook om erin te zwemmen en te kanoën in een overlangs doorgezaagde vleugeltiptank, die de geallieerde vliegtuigenlieten vallen als ze leeg waren. We hadden er een stuk lood onder gehangen om het ding een beetje stabiel te houden. Ik was een van de weinigen die erin kon peddelen zonder dat hij kapsijsde. Niemand leerde ons zwemmen; we leerden het onszelf soms met onze moeders die in afgrijzen toekeken. Meestal hadden ze echter geen tijd om te komen kijken.
Een jaar of zo later verloor een boer zijn beide benen toen hij een ladder in zijn boomgaard verplaatste, precies op een zware landmijn en een jongeman, die zijn verloofde ging bezoeken, werd met zijn auto dwars over het hek van het huis geblazen, maar, hoewel zijn auto een kompleet wrak was geworden, mankeerde hij lichamelijk niets.
Mijn beste vriend - hij ruste in vrede! - iwas veertien jaar toen hij met enkele vriendjes een stapel landmijnen vond. Ze waarschuwden de eigenaar van het land, die op zijn beurt de mijnopruimingsdienst waarschuwde. Zo dom als zulke lieden kunnen zijn, vroegen ze mijn vriend hen aan te wijzen waar de landmijnen lagen en begonnen meteen te proberen ze te ontmantelen, waarop de hele boel ontplofte. Mijn vriend was de enige overlevende! Hij verloor zijn ogen en zijn trommelvliezen waren gescheurd en hij lag maandenlang in het ziekenhuis. Toch heb ik nooit een gezelliger vent gekend dan hij. Uiteindelijk is hij op 68-jarige leeftijd overleden aan kanker veroorzaakt door asbest. hoewel hij nooit met asbest heeft gewerkt, maar tot de jaren tachtig werd asbest, zoals iedereen weet, overal gebruikt en niemand wist dat het gevaarlijk was.
De gezondheidsdienst spoot ons hele dorp onder een dikke laag DDT, een van die andere substanties die al lang verboden zijn, maar die toentertijd het enige beschikbare middel vormden om af te komen van luizen, vlooien, kakkerlakken en ander ongedierte. Bovendien werden er in weilanden en in de uiterwaarden dierenlijken gevonden die moesten worden opgeruimd en natuurlijk waren de muizen en ratten gedurende de afwezigheid van de menselijke bewoners zeer actief geweest met hun voortplanting.
Als gevolg daarvan braken er veel ernstige ziekten uit, vaak met de dood tot gevolg, vooral onder kinderen. Zoals twee neefjes van ons, jonger dan ik, in het huis naast ons, die gelijktijdig overleden aan difteritis, als ik me goed herinner. Vele anderen leden aan tyfus of paratyfus.
Een andere opmerking die mij van het hart moet is dat alle ellende van de oorlog bij ons geen afkeer teweeg bracht tegen wapens en dergelijke. In tegendeel! Wij kinderen maakten imitatie pistolen en geweren die we op elkaar richtten en dan uitriepen: "Pang! ... Pang! ... Pang! jij bent dood!"
Het spreekt vanzelf dat ik heel veel voorvallen ben vergeten die ook best interessant zouden zijn geweest, maar ik wilde geen rondvraag doen bij anderen om mijn verhalen verder uit te breiden tot een kompleet boek over mijn oorlogservaringen als kind, aal zijn er die zeggen dat ik dat wel moet doen. Ik weet 't niet. Er is al zoveel geschreven over de oorlog dat de markt naar mijn idee al verzadigd is. Niettemin hoop ik dat mijn beschrijving de moeite van het lezen waard was.
8.
Zoals e met enige regelmaat nog onontplofte bommen worden gevonden, zo ook worden af en toe nog stoffelijke resten herbegraven van Britse militairen die in en rond Arnhem zijn gesneuveld. na jaren onderzoek slaagt men er soms in de identiteit van de resten vast te stellen. Bij zo'n herbegrafenis van geïdentificeerde stoffelijke resten zijn meestal familieleden aanwezig en in het laatste geval waarvan ik hoorde had ook een 87-jarige veteraan, die hem had gekend, de reis naar Arnhem gemaakt .
Is het niet opvallend hoe we telkens opnieuw worden herinnerd aan die periode? God zij dank werd de Europese Unie gesticht, zodat een dergelijke oorlog zich nooit meer kan herhalen in Europa. Dat was de inspiratie van de oprichters. Daarom verfoei ik het Euroscepticisme in verschillende Europese landen, vooral in Groot Brittannië, want het was juist Groot Brittannië dat de meeste jonge mannen verloor in de eerste en tweede wereldoorlog.
Retour hoofdmenu.